Huis schilderen

Huis schilderen
Man is de hele buitenboel aan het verven. Ja dat krijg je als pensionado. Alle kozijnen en deuren komen aan de beurt, van beneden tot aan de zolder.

Dat Man het zelf doet is heel fijn, want hij doet het heel secuur. Elk raam dat open kan, wordt eruit geschroefd. Als de kozijnen klaar zijn is het de beurt aan de deuren. Dat is op zich goed te doen: de kozijnen zijn wit en blijven wit en de deuren zijn zwart en blijven zwart. Simpel dus, zou je denken. Maar nee.

Want voor wit en zwart moet je bijna hogere wiskunde hebben gestudeerd. Je hebt grijszwart, bruinzwart, blauwzwart, groenzwart en diepzwart en dat allemaal ook nog in verschillende gradaties. Ik verzamel alle kleurstalen zwart en vergelijk ze met onze deuren. Dezelfde kleur zit er niet bij. Uiteindelijk kies ik een bijna-zwart dat er het dichtst bij komt. Man haalt de verf en gaat aan de slag.

De volgende dag bekijken we het resultaat. Ik vind het er maar somber uitzien. Ik word niet blij van depressieve deuren, meld ik. En dus haalt Man een nieuw blik veel te dure verf, diepzwart ditmaal. “En?” vraag Man hoopvol als hij klaar is. Ik bekijk de deur van een afstandje. “Het ziet er best agressief uit,” vind ik. “Je zou er bijna bang van worden.” Dat moet niet. Een agressieve deur is bepaald geen warm welkom. Man stelt voor om de zwarte verf te mengen met een heel klein beetje blauw. Over een poosje. Ik denk dat hij hoopt dat ik een van de twee zwarten in de tussenperiode alsnog mooi ga vinden.

Sommige mensen zijn er – op z’n Brabants gezegd- best wel nauw aan. Dat heb ik gelukkig niet. Ik hoef alleen maar precies maar dan ook precies hetzelfde zwart als wat ik nu heb. Zo makkelijk ben ik nou. Wat een mazzel voor Man.