Klimaatvluchtelingen

Man en ik hadden vakantie. Die is nu afgelopen; de scholen beginnen weer en mijn werkweek start met een interview voor een artikel voor de Mooibernhezekrant. Wij hadden een gedenkwaardige vakantie, en dat komt eigenlijk vooral door het weer. In feite waren we gewoon alvast aan het oefenen als klimaatvluchtelingen, en ik moet zeggen: dat gaat ons goed af.

Man en ik vertrokken met de camper, in de week dat het hier in Nederland drie dagen op een rij 40 graden werd. We wilden via het Zwarte Woud richting Frankrijk. Maar toen kwamen dus die weersvooruitzichten. Bloedverziekend heet, ook in Duitsland en ook in Frankrijk. Dan is één ding heel slim als je onderweg bent: zoek het hoogste punt op dat je kunt vinden. Liefst een bergtop waar de sneeuw nog niet gesmolten is, maar als dat niet voorradig is, of als je je klimijzers vergeten bent, zoek dan gewoon naar een alternatief. Of zoek het water op, dat kan natuurlijk ook, maar dan ben je genoodzaakt de godganse dag in dat water te blijven liggen (want het verdampt al zodra je eruit stapt) en daar ga je een heel rare gerimpelde huid van krijgen. Die krijg je sowieso al boven een bepaalde leeftijd, dus nee, daar ga je vrijwillig echt niet aan beginnen. Op naar de bergtop dus.

In het Zwarte Woud is Feldberg met zijn 900 meter de hoogste berg. We zien op weeronline dat het daar inderdaad enkele graden scheelt met omringende plaatsen. Rijden dus maar. In Feldberg aangekomen zien we de camperplekken. Er is nul komma nul schaduw. Ik stap uit en val bijna flauw van de hitte. Geen optie dit. We hebben maar één missie: op zoek naar schaduw. We vinden een plek gewoon ergens langs de weg, onder een boom. Daar parkeren we de camper. In de avond koelt het ietsje af, heel goed te doen zo. De volgende dag rijden we naar een camperplek wat kilometers verderop. We hebben geluk met een mooie plek in de schaduw van grote bomen aan een helder stromend riviertje. Maar ’s middags staan we in de zon. Gelukkig hebben we hier stroom, dus kan de airco aan. En zo zit ik de hele middag en halve avond in de camper op het bed, onder die airco. Daar wordt het zo’n 29 graden, wat heel fijn is, want altijd nog tien graden minder dan buiten. De dag erna hetzelfde ritueel, want opnieuw verziekend heet. Die dag ben ik ook nog eens jarig. In alle vroegte gaan we op pad naar de bakker, voor taart. Het is al hartstikke heet, maar ja, je moet er wat voor over hebben om jarig te zijn. De bakker heeft geen taart. Niks. Nada. We kopen broodjes en wandelen terug, al bijna smeltend in de hitte. Ik installeer me in de camper op het bed. E-reader, kaartspel, bordspel voor als Man af en toe binnenwipt (die zit namelijk gewoon buiten in de spontaan ontstane sauna onder onze luifel) en een fles water binnen handbereik. Ik kom welgeteld één keer uit mijn schuilplaats, om even in het riviertje te poedelen. Dat is meteen de grootste uitspatting op mijn verjaardag. Maar het goeie nieuws is dat ik ook zonder toeters en bellen gewoon weer een jaartje mag bijtellen, hoeraa.

We zien op buienradar dat het in het hele Alpengebied gek gaat doen qua weer. We besluiten dat hele vlekkenspectrum maar even eerst voorbij te laten trekken. We zakken langzaam af richting zuiden, langs de grens van Zwitserland. En als we een paar dagen later de Franse Alpen doorkruisen hebben we het mooiste weer van de wereld, vooral hoog in de bergen. Wij zijn als klimaatvluchtelingen best al wel profs, vinden we zelf.

We zijn een dag of wat verder als we een volgend vlekkengebeuren zien naderen. En dus rijden we langzaamaan weer richting noorden, de vlekken achter ons latend. Later horen we van het noodweer in die contreien en wat dat allemaal voor ellende heeft veroorzaakt. Ik denk dat wij als klimaatvluchtelingen dus echt wel cum laude zijn geslaagd.

Als we alweer enkele dagen thuis zijn, maken we een prachtige wandeling door het natuurgebied bij Keent. We parkeren onze auto onderaan de dijk en wandelen van Keent naar Grave, lunchen op een terras aan de Maas en lopen weer terug. In totaal zo’n veertien kilometer. Dat is niet heel veel, maar toch ben ik blij als we weer bij de auto zijn. Nu gauw naar huis, denk ik, terwijl ik ons autootje enthousiast begroet, blij dat ie trouw op ons staat te wachten. Dat is de goden verzoeken, uiteraard.

We stappen in. En dan start de auto niet. Hij doet gewoon helemaal niks. Noppes. We bellen de ANWB, en ons wordt verteld dat ze proberen er binnen het uur te zijn. We wachten. Er zijn gelukkig veel voordelen, weten we als ervaringsdeskundige klimaatvluchtelingen: we kunnen zitten, we blijven droog, we hebben water en crackers, we kunnen slapen –mochten ze ons onverhoopt vergeten – en we hebben onze telefoons als reddingslijn. Tot die op een gegeven moment leeg raken. Maar dan nog: je kunt het slechter treffen. De ANWB hanteert andere begrippen rondom uren dan wij: ruim twee uur later arriveert dan toch een heel vriendelijke wegenwachtmeneer. Hij laadt de accu op met speciale kabels voor hybride auto’s en twee minuten later kunnen we weer rijden.

We hebben enkele belangrijke voorwaarden geleerd voor slim klimaatvluchten: zorg voor een vervoermiddel, liefst een waar je droog in blijft. Zorg ook voor voldoende water en een noodvoorraadje eten. Een wc is handig. Een bed ook, en een douche. Airco is ook fijn. En een kachel voor als het extreem koud wordt. Ik realiseer me nu ineens dat wij gewoon helemaal voorbereid zijn op de toekomst. Toekomstbestendig vluchten voor het klimaat doen we gewoon in ons eigen huis op wielen. Wat zijn we toch een bofkonten.