Met Kleindochter in de camper

Man en ik gaan twee dagen op  vakantie met Kleindochter. Met de camper. Eén nachtje lijkt ons al wel spannend genoeg voor de peuter. De bestemming kiezen is heel simpel: die moet vooral niet al te ver weg zijn. Gelukkig wonen we in een bosrijke omgeving, met heel veel recreatiemogelijkheden. Zo ook Charme camping Hartje Groen: een kindvriendelijke natuurcamping, middenin het bos. Op nog geen tien kilometer rijden van ons huis. Heuj.

’s Ochtends halen we Kleindochter met de camper op. Voor Kleindochter begint de vakantie dan al meteen. Dat is mooi meegenomen, want stiekem begint de vakantie nog helemaal niet. Want we rijden eerst gewoon naar ons huis, zodat ze in haar vertrouwde bedje haar middagslaapje kan doen.  Na haar dutje zetten we haar in haar stoeltje in de camper, stoppen Hond en de bagage erbij en vertrekken. Als we de straat uitrijden vraagt Kleindochter of we er al bijna zijn. Gelukkig kan ik daar ja op zeggen.

De camping is vol. Maar ze zijn daar de beroerdste niet, en we krijgen een mooi plekje in de hoek van een speelveldje. Heerlijk rustig en comfortabel en Kleindochter kan gewoon veilig naar buiten. De vakantie kan beginnen en we hebben de tijd van ons leven. We wandelen door het bos, we schommelen en klimmen, en we ontdekken een zandbak met een speelkeuken, kraantje en enorme pannen en keukengerei. Kleindochter maakt soep van water, zand, eikels en tomaatjes die eigenlijk rozenbottels zijn. We zitten zeker een uur geduldig te wachten op onze soep. Want die moet wel afkoelen. En er moet vooral véél soep worden gemaakt. Voor een heel weeshuis zo’n beetje. En er moet vooral ook heel vaak en veel doorheen geroerd worden met een grote soeplepel. Eigenlijk wil Kleindochter niet meer terug naar de camper. Want tja, die soep. Maar we gaan frietjes eten, en vooruit, daar wil ze haar soep dan wel even voor verlaten. Met de nadrukkelijke afspraak dat we morgen terugkomen voor nog veel meer soep.

Helaas verkopen ze op de camping geen frietjes, en dus besluiten we met ons hele hebben en houden naar het dorp even verderop te rijden. Kleindochter bestelt samen met opa een zak frietjes en voor haarzelf een portie Kipmuts, want zonder is de maaltijd niet compleet. Na het eten gaan we opnieuw wandelen en spelen in het bos. Als we terugkomen maken we van het zitgedeelte in de camper een bed voor Kleindochter. Die vindt het allemaal prima. Totdat wij zeggen dat dat haar bedje is. Nee hoor, maakt Kleindochter ons snel duidelijk: ze slaapt gewoon bij opa en oma in bed. We besluiten dat ze op mijn plek gaat liggen, en dat ik haar bed neem. We poetsen tanden, doen haar nachtponnetje aan en lezen nog een boekje. Ze gaat liggen, op mijn plek. Twee tellen. Dan wil ze toch liever bij oma slapen. Ze verhuist. Na vijf minuten meldt ze dat ze niet hoeft te  slapen.
“Maar het is donker,” zeg ik. “Iedereen gaat slapen als het donker is.”
“Ikke wil kijken donker is buiten,” zegt ze. Want tja, klopt dat allemaal wel, wat zo’n oma tegen je zegt? Niks mis met een beetje controle. En dus klinkt er smekend achteraan: “Asjeblieeef oma?”
Vooruit dan maar. Ik doe het rolgordijn omhoog en we kijken samen naar het donker. Ze begint alles op te noemen wat ze kan onderscheiden. Dat duurt een poosje, want ze ziet verbazend veel, ook al is het donker. “Nu gaan we slapen,” zeg ik, en doe het rolgordijn dicht. “Maar ik ben bang,” zegt ze. “Kom dan maar heel dicht bij oma liggen,” zeg ik. En dat doet ze. Het is half 11 in de avond, Kleindochter is stil en valt in slaap. Nu wij nog. En Hond.

Ik schuif heel zachtjes bij haar vandaan en kruip in mijn eigen bed. Man slaapt al bijna. Ik check nog even buienradar, en schrik me een ongeluk. Er komt een enorme rooie plek onze kant op. De grafiek geeft puntige blauwe pieken die ver boven zwaar uitkomen. Ik stoot Man aan en slaapdronken bekijkt hij de vlekkenpanter op mijn telefoon. “Hm,” mompelt hij, niet onder de indruk. “Ga nou maar gewoon slapen.” Ik denk aan die rij bomen aan twee kanten in onze hoek. Best wel dunne bomen. En hoog. Die bomen staan door al die droogte niet meer zo stevig in de grond. Vooral niet in die mulle zandgrond hier. Tijdens zo’n onweersbui kan het stevig waaien. Wat als zo’n boom op onze camper valt? Of als de bliksem erin slaat? Als er takken afbreken? Ik leg mijn theorie uit aan Man, en benadruk dat we verantwoordelijk zijn voor Kleindochter, en dat ik er niet aan moet denken als er iets gebeurt dat we hadden kunnen voorkomen. En soms heb ik dan van die heel goeie invallen. Heel praktisch ook. Meestal ook van die invallen die behoorlijk wat impact hebben.

Ik check Buienradar én Buienalert. Voor de zekerheid. Misschien zijn de vlekken intussen weg. Maar nee. Ze zijn alleen maar wat dichterbij gekomen. En dus lanceer ik mijn geniale plan.

“Zullen we naar huis gaan? Dan rijden we gewoon morgenochtend terug.”

Als Man al niet echt helemaal wakker was, dan is hij het nu wel. Hij vindt het niet zo’n strak plan. Zelf raak ik er steeds meer van overtuigd dat we weg moeten bij al die bomen. Ik wil het risico gewoon niet lopen. Er zitten zelfs zwarte kernen in die rooie vlekken, en nee, die gaan niet weg, hoe vaak ik ook kijk. Ik zit rechtop, want ik doe met dat vlekkengebeuren geen oog dicht, weet ik nu al. Ik denk er maar niet al teveel over na dat ik door wakker te blijven die neerstortende bomen echt niet tegenhoud. Maar toch. “Ik wil héél graag naar huis,” zeg ik nog maar eens. Man zucht. Eigenlijk weet hij allang dat dit een verloren zaak is. Stiekem weet hij heel goed dat hij zelf ook geen oog dicht doet als ik zo dadelijk in de paniekstand schiet. Hij komt overeind, zucht heel diep, maakt de verduistering aan de voorkant open en kruipt achter het stuur. Hiephoi, we gaan.

Het regent al. De slagboom van het terrein is dicht. Man stapt uit, tilt de zware houten balk uit de hengsels, stapt weer in, rijdt erdoorheen, stapt weer uit en klapt de slagboom weer dicht. Tien minuten later rijden we onze eigen inrit op. Snel verduisteren we de boel en kruipen ons camperbed weer in. Kleindochter slaapt gewoon door. Het begint heel hard te regenen en ik voel me intens veilig zo naast mijn eigen huis. Kom maar op met die blauwe pieken en die rooie vlekken.

Het blijft bij alleen regen. Het gaat niet onweren, niet waaien en niet spoken. Grrrrr. Ik word daar zo moe van.

Het voordeel is dat we ’s ochtends gewoon de zaterdagkrant uit de bus kunnen halen. En in ons huis onze eigen koffie kunnen zetten. Kleindochter wordt wakker en kijkt er niet eens raar van op dat we ineens op onze inrit staan: die is al wel het een en ander gewend hier. We vertrekken heel snel weer naar onze plek op de camping. Om half 9 staan we er weer. Alle bomen staan nog gewoon overeind. Alle tenten ook. Niemand die ’s nachts op de vlucht is geslagen voor rooie vlekken en blauwe pieken. Zucht. Je zou er moe van worden. Niet van die vlekken, en ook niet van die pieken.

Je zou maar mij zijn. Dáár word je pas moe van.