Peuterpuber in Aardbeienland

Ik wist het ook niet, maar het bestaat echt: Aardbeienland. Man, Kleindochter, Dochter, Hond en ik gaan er naartoe. Met de camper. Aardbeienland ligt in Horst; voor ons een klein uurtje rijden. Tijdens de rit doet Kleindochter een dutje van tien minuten. Dat is eigenlijk maar niks, want veel te kort. Als ik tien minuten dut, heb ik daarna een sterke bak koffie nodig om me weer wat mens te voelen. Kleine kinderen kun je nog geen koffie voeren. Nou ja, dat kan wel, maar dat wordt denk ik niet aanbevolen. En dus moet Kleindochter op eigen kracht weer heppiedepeppie zien te worden. Dat kost wat kruim.

De eerstvolgende uren wil ze vooral heel veel óf wel óf juist niet. Er is geen tussenweg. Eén ding moet ik haar nageven: ze is hartstikke consequent. Nu al. Nee is nee en ja is ja en verder geen discussie. We wandelen door het park, wat heel leuk is aangelegd met allerlei overdekte gangetjes, sluip-door-kruip-door-huisjes en sprookjestaferelen, alles in het thema van aardbeien. Gezeten op opa’s nek geniet Kleindochter van alles om haar heen. En vooral ook van de échte aardbeien die je hier mag proeven.

Rond het middaguur kopen we in het prachtige winkeltje verse aardbeien uit de volle grond en eten in de camper boterhammen met aardbeien. En dan gaat Kleindochter samen met opa een dutje doen in het grote bed. Dat wil ze wel. Snel kruipt ze onder het dekbed en doet haar oogjes dicht. Om die na een halve minuut weer open te doen met de melding “Klaar met slapen.” Man laat haar op zijn telefoon slaap kindje slaap zien en sukkelt al snel in slaap. Kleindochter niet. Komt natuurlijk ook door dat onverantwoorde blauwe licht van die telefoon, I know. Ze ligt nog een paar minuutjes te kijken, en als we Joetjoep weer afzetten is ze meteen ook klaar met het slaapgebeuren. Dus kunnen we net zo goed ons rondje in het park gaan afmaken.

Een paar uur later is het mooi geweest en kruipen we de camper weer in voor de terugweg. De motor is nog maar nauwelijks gestart of Kleindochter slaapt al.  Vlakbij huis stoppen we bij een snackbar. Kleindochter wordt wakker en wil heel graag frietjes. Als in NU. Ik zeg dat ze dan even haar spijkerbroekje aan moet, want ze kan niet in haar onderbroekje de friettent in, vindt deze oma. Daar is dreumes het niet mee eens. Je kunt heel goed in je onderbroek frietjes halen, en dus is het heel duidelijk: die spijkerbroek gaat ‘m niet worden. Dan ook niet mee frietjes halen, zeg ik. Wél, zegt Kleindochter. Nee, zeg ik: alleen met je broek aan. En omdat ik niet toegeef en Kleindochter echt wel honger begint te krijgen, besluit ze na een poosje toch haar broek aan te willen.

Helemaal blij gaat ze met opa mee frietjes halen. Als ze terugkomt is ze weer in haar hum, ze huppelt, ze zingt en lacht. We eten onze frietjes en gaan dan naar huis. Daar wil ze graag verven. Ze ruimt als een speer haar speeltafeltje op om ruimte te maken. En we verven. Roze. Het hele vel. Als het hele papier roze is gaan we haar handen wassen. Ik wil haar schort schoonmaken, maar dat is alweer een heel dom oma-plan. Kleindochter ‘hoef nie schoonmaken.” Ze rent weg, als een roze wolk door de kamer met een spoor van roze achter zich aan. Ik pak haar resoluut op, negeer het protest en maak haar schort schoon;  gelukkig wegen peuters nog niet zo gek veel. Als we klaar zijn wil peuter bellenblazen. Ik zeg dat ze buiten mag gaan blazen, en dat ik intussen even de verfspullen opruim.

Kleindochter gaat naar buiten, maar krijgt het bellenblaaspotje niet open. En dat zullen we weten. “Ooooooomááááá!! ”
“Ik luister niet naar gillende kindjes,” zeg ik, terwijl ik gewoon blijf opruimen, “ik hoor het niet als kindjes gillen.” Oh nee? denkt Kleindochter, en gilt nog maar wat harder “Oooooomaááááá’! Kom hierrrrrr!”
Dan komt ze naar binnen, perst er nog maar eens flink wat decibellen uit en gooit het bellenblaaspotje in een hoek. Ik kijk haar heel ernstig aan en zeg “Gooi jij nou echt die bellenblaas op de grond??”
“Ja,” zegt Kleindochter. Wat ik dan wel weer heel eerlijk vind.
“Dat vind ik niet leuk,” zeg ik. “Als je dingen op de grond gooit, gaan ze kapot. Dat wil ik niet.” Dat snapt Kleindochter. Samen rapen we het flesje op. Ze constateert opgelucht dat het niet kapot is, en belooft nóóit meer iets op de grond te gooien. Ik draai het potje open en tevreden gaat ze naar buiten, waar we even later samen bellen blazen en gezellig nakeuvelen over Aardbeienland. Eén en al vrolijkheid en blijheid.  Ik knuffel haar en ze danst om me heen. Lang leve de peuterpuberteit, je zal er maar middenin zitten. Nee, het leven van een peuter valt niet altijd mee. Echt niet. Maar nu even wel. Hiep hoi.