Hond

Hond denkt dat ik het niet in de gaten heb, maar ik weet het heus wel. Ik bedoel, het ligt er wel heel dik bovenop: Hond is gewoon een vermomd kind. Hij kan nog net niet praten, maar verder wijst alles erop. En wat vooral ook heel erg opvalt: Hond en Kleindochter spannen samen.

Zo wil Hond ineens ook soepstengel, broodkorstjes, duplopoppetjes en puzzelstukjes om op te kauwen. Ze weten allebei heel goed dat dat spul niet is gemaakt voor Hond. Maar daar trekken ze zich allebei niks van aan. Kleindochter steekt Hond hulpvaardig haar soepstengel of speeltje toe, om mij vervolgens met grote onschuldige ogen aan te kijken als in “nou oma, zeg er maar wat van”. Om – als ik er niet snel genoeg op reageer- vervolgens zelf maar haar vingertje heen en weer te zwaaien voor Honds neus en  verontwaardigd “úh-úh!” te roepen. Daar zit je dan, met je goeie gedrag.

Zoals gezegd kan Hond niet praten. Maar hij weet wel hoe hij iets duidelijk moet maken. Zo is het me nooit gelukt hem het commando ‘Hier’ aan te leren. Hij volgt feilloos Blijf, Nee, Zit, Af, Zoek, Poot, HighFive en Toe maar op, maar Hier (als in hierkomen) ziet hij gewoon niet zo zitten. En dus bedacht ik daar wat op. Als ik wil dat hij binnenkomt, geef ik hem een hondenkoekje. Daar wil Hond veel voor doen. Ik hoef alleen maar met de trommel te rammelen en hij staat al binnen. Maar Hond draait het nu ook gewoon om. Als hij zin heeft in een hondenkoekje wil hij naar buiten. Voor de vorm steekt hij zijn poot een keer omhoog en snelt terug naar de deur. Wachtend op zijn koekje.

De afgelopen dagen had Hond diarree. Hij was verder niet ziek, hij moest er alleen wat vaker uit. De grote boodschap doet hij niet in de tuin, maar in dit geval breekt nood wet. Dat kon Hond niet helpen. En ja, dat ging ook ’s nachts af en toe door. Dan begon Hond te blaffen en aan de deur te krabben. En dus besloot ik om maar beneden op de bank te gaan liggen, zodat ik hem op tijd buiten kon laten. Nou is slapen op die bank al best een ding. Smal, dus echt comfortabel ligt dat niet. Bovendien besloot Hond –ondanks de warmte- om gezellig dicht tegen me aan te komen liggen, op zijn rug, met vier poten in de lucht. Op die smalle bank. Over persoonlijke ruimte gesproken. Hij moest er die nacht een paar keer uit, en ik sliep niet meer dan een paar uurtjes en was de hele dag erna brak. Maar Hond had het naar zijn zin. De diarree duurde een dag of wat, en vanmorgen liep ik mijn rondje en maakte Hond weer een keurig drolletje. Ik stond erbij, riep “Yes! Yes!” en sprong van pure opluchting op en neer. Dat moet je eigenlijk nooit doen. Springen op de openbare weg op klaarlichte dag. Daarbij ook nog eens hardop “Yes!” roepen is ook niet zo handig. En al helemaal niet om de reden van die euforie: een poepende hond. Er kwam een fietser voorbij. Nadeel van fietsers is dat je ze niet hoort aankomen. Ik deed of ik hem niet zag (struisvogelpolitiek: als ik hem niet zie, ziet hij mij ook niet), maar uit mijn ooghoeken zag ik dat hij me best argwanend bekeek. En ik ben er vrij zeker van dat ie ook wat harder ging fietsen. Dat rare mens zo snel mogelijk voorbij, zal hij gedacht hebben. Hond maakt het allemaal niet uit. Dat is het fijne aan honden. Ze verraden je nooit en vinden ook nooit iets gek. Ook daarom weet ik het zeker: Hond is een vermomd kind. Eén ding: hij gaat niet in een wandelwagentje. En hij krijgt ook geen truitje aan. Of schoentjes. Want ook al weet hij dat ik het weet: we doen alsof hij een hond is. Tot op zekere hoogte dan.