Ik vertrek, Bon Bini Bonaire

Ik kijk graag naar Ik vertrek. Meestal verbaas ik me erover waarom mensen kiezen voor die nieuwe plek, maar vaker nog verbaas ik me over de manier waarop ze die stap gaan zetten. Vaak spreken ze de taal niet of gaan een horecazaak beginnen terwijl ze amper een ei kunnen bakken. Fascinerend vind ik dat. Afgelopen zaterdag was er weer zo’n uitzending waarbij ik zowat op het puntje van mijn stoel zat. Hans en Karin vertrokken naar Bonaire. Hans en Karin hebben gewoon namen, maar spreken elkaar liefdevol aan met Scheet. Hans is Scheet en Karin is ook Scheet. Dat is in ieder geval lekker rechtlijnig. En terwijl ze nog in Nederland zijn begint mijn verbazing al. Want Scheet en Scheet slaan alvast voor 35.000 euro spullen in voor een midgetgolfbaan die ze willen gaan aanleggen op Bonaire. En ze kopen ook meteen maar vast een reusachtig bouwpakket van een houten huis. Met zóveel onbehandelde houten balken dat je bij voorbaat bang zou worden bij de gedachte die allemaal stuk voor stuk te moeten verven, om het pakket daarna ook nog eens in elkaar te moeten knutselen tot volwaardig huis.

Klein detail: Hans en Karin hebben nog geen grond. En ook nog geen vergunning. Maar hee, kniesoor die daarop let.

Man en ik waren een aantal jaar geleden op Bonaire. Het is daar best wel heet. En er zijn heel veel cactussen. Cactussen geven niet heel veel schaduw. Bewegen doen mensen daar niet heel fanatiek. We zagen wel af en toe wat sportvelden, maar die waren toch vooral verlaten. Ik weet niet hoeveel toeristen het fijn zullen vinden om in die brandende zon een balletje of wat te slaan op een serie midgetgolfbanen. Ondanks de olifanten, kamelen, gorilla’s, pelikanen en al het andere opbeurende spul erbij. Maar daar maken Hans en Karin zich vooralsnog geen zorgen over. Vrolijk en vol goede moed gaan de twee Scheten op avontuur. Karin laat haar dochter hier achter en vindt dat bij tijd en wijle best moeilijk. Hans verlaat met pijn in het hart zijn brugwachtershuisje. Maar omdat hij nou eenmaal echt een lieve scheet is, staat hij pal achter de midgetgolfbanendroom van zijn geliefde, terwijl hij diep in zijn hart eigenlijk veel liever gewoon in zijn brugwachtershuisje zou willen blijven.

Eenmaal op Bonaire gaan ze voortvarend te werk. Voeren gesprekken met ambtenaren over de grond. Bekijken potentiële gebieden. En wachten op vergunningen. Het duurt alleen allemaal best wel lang. Want tja, mañana mañana. Maar dan is er na maanden en maanden eindelijk groen licht. Ze hebben grond. Nu alleen nog een vergunning voor die golfbaan. De container mag er wel alvast op. De Scheten gaan er bij wonen. In een tent. Die tent is niet waterdicht. En het is regenseizoen. Het duurt niet heel lang of Scheet en Scheet drijven letterlijk hun tent uit. Als tussenoplossing trekken ze dan maar in een verwaarloosd huurappartementje, waar de kakkerlakken welig tieren. Karin vindt het maar niks, en gelukkig vinden ze iets beters, waar ze ook weer best een tijd moeten wonen. Want inderdaad, het blijft mañana mañana daar op Bonaire.

En dan wordt ook nog die container leeggeroofd. Echt waar, ik verzin dit niet. Dat gun je deze twee Scheten echt niet. Maar ze blijven positief. Hans verft de container oranje. Ik denk om zichzelf te camoufleren, want door al die uren verplicht op het strand zijn de Scheten net zo oranje als hun pasgeverfde container. Maar de állergrootste verbazing van mijn kant moet dan nog komen. Want op een goed moment zie ik in hun huiskamer in een hoekje een hond zitten. Zo’n boomertje, beetje vergelijkbaar met mijn eigen exemplaar hier naast me op de bank. Karin geeft het beestje een aai over zijn bol. De hond reageert niet. Lekker mak hondje, denk ik nog. Maar dan spreekt Karin de historische woorden, die vanaf dat moment alsmaar in mijn hoofd rondspoken: “Dit is mijn Alles-sie. Ik heb hem laten opzetten.”

Ik dacht dat ik mijn verbazingsgrens inmiddels wel had bereikt, maar die piekt ineens toch nog een heel eind. Ze Heeft Haar Hond Laten Opzetten.

Dat getuigt van heel veel liefde. Maar toch. Sindsdien kijk ik met heel andere ogen naar mijn eigen hond. Die is nu 11. Over een aantal jaren (pak ‘m beet over een jaar of honderd of zo), dan is hij er niet meer. Toevallig is mijn hond ook mijn Alles-sie. Ik overweeg de opties. Het liefst ligt Hond op de rugleuning van de bank de buitenboel in de gaten te houden. Als ik hem in liggende houding laat opzetten dan past ie mooi daar op de bank. Ik kijk mijn hond aan terwijl ik dit bedenk. Hond kijkt terug. En dat is nou net het verschil. Die blik in die sprekende ogen. Die dan leeg zullen terugstaren. Ik krijg er nu al buikpijn van.

In het volgend seizoen deel twee van dit Bonaire-avontuur. Ik denk dat ik me nergens meer over ga verbazen. Maar je weet natuurlijk maar nooit. Ik kan niet wachten.