Roodkapje

Twee van onze kleindochters – allebei drie jaar oud- zijn bij ons en willen graag Roodkapje spelen. Gelukkig heb ik een echte Roodkapjesjurk in de verkleedkist. “Dan ben jij Mondkapje,” zegt de een tegen de ander. “Het is niet Móndkapje,” reageert die, “het is Rooooodkapje.”

Maar dat kan de andere kleindochter niet boeien. Want was is dan eigenlijk een rood kapje? Precies. Nooit van gehoord. En Mondkapjes kent iedere peuter. Roodkapje is gewoon een raar woord, je ziet het haar denken. “Jij bent Mondkapje,” herhaalt ze onverstoorbaar. “En ik ga bloemetjes plukken.” “En wie ben jij, oma?” vraagt ons inmiddels verklede Mondkapje. “Grootmoeder,” weet ik meteen. “Want Roodkapje kwam koekjes brengen naar Grootmoeder, toch?” O ja. Er moet dus nog een mandje komen. Voor die koekjes. De mand wordt gevuld met duploblokken.

Opa mag de wolf zijn. Maar omdat die wolf eng is, heeft die verder geen enkele rol. De wolf wordt straal genegeerd. De beide Mondkapjes komen Grootmoeder goedgemutst koekjes en bloemetjes brengen. Braaf eet ik de duploblokken. En dan is het spel alweer afgelopen. “Ik heb honger,” meldt Mondkapje één. Snap ik. Komt natuurlijk door die koekjes. We eten crackers -echte- en zingen nog maar een keer van Zeg Mondkapje waar ga je henen.

Want voor deze peuters bestaat er geen andere wereld dan een wereld met corona en met mondkapjes. Ik hoop maar dat Mondkapje gauw weer gewoon Roodkapje wordt. En dat het virus net als die wolf een stille dood sterft. Laat dit sprookje voor deze ene keer maar héél snel uitkomen. Dan blijf ik Grootmoeder en mogen alle Roodkapjes mij manden vol koekjes komen brengen. Echte, dat dan weer wel.