Ongelooflijk

Oudste Kleindochter van net drie jaar oud is nogal geobsedeerd door het fenomeen bang zijn. Ze heeft al heel lang in de gaten dat die magische woorden “Ik ben bang” best wel wat op kunnen leveren. Want als je bang bent word je geknuffeld, getroost en krijg je aandacht. Als je bang bent in je bed heb je bovendien kans dat je even bij je papa en mama mag liggen. En als je maar bang genoeg bent, mag dat misschien zelfs wel de hele nacht. De peuter heeft ook al heel goed in de smiezen dat je dan wel steeds iets moet bedenken waar je bang voor bent. Maar hee, dat is voor Kleindochter helemaal geen punt, want ze is ook vaak écht bang en hoeft daarvoor niks te verzinnen. Dan kan het gebeuren dat ze overdag zomaar vanuit de tuin ineens naar binnen rent, roepend dat ze bang is voor het varken. Voor wie het zich afvraagt: nee, wij hebben geen varkens in onze tuin. En mijn zoon en schoondochter ook niet.

Voor ouders is het soms knap lastig om met de angsten van zo’n peuter om te gaan. Want hoe ver ga je erin mee? En hoe los je de angst op? Voor Zoon en schoondochter is het een continu zoeken naar de grens tussen verstand en gevoel, tussen écht bang of verzonnen bang. Kleindochter slaapt nu met een klein lampje aan, en dat maakt haar minder bang. Door haar te troosten, naar haar te luisteren, haar angst serieus te nemen maar er geen voordelen aan te verbinden, hebben ze het nachtelijk bang zijn heel goed weten te tackelen. Maar ja, de peuter blijft een peuter, en van peuters is bekend dat ze realiteit en fantasie af en toe nog weleens door elkaar willen halen. En dan kan het gebeuren dat er uitspraken worden gedaan waarbij vooral outsiders hun wenkbrauwen kunnen gaan fronsen.

Zo klampt Kleindochter zich op een dag ineens aan Dochter vast, die bij hen op bezoek is. “Ik ben bang!” meldt ze klaaglijk. “Waar ben je bang voor?” vraagt Dochter. En dan zegt Kleindochter met een bloedserieus gezichtje dat ze bang is voor een kindje uit haar speelomgeving. Laten we het kindje X noemen. Nou kennen we kindje X, en we weten dat dat het meest vredelievende persoontje op deze wereld is. Zo’n kindje dat het niet eens zou kunnen bedénken om een ander pijn te doen. Zo’n kindje ook dat nooit alleen is met Kleindochter, dus waarvan we zeker weten dat het goed zit. “Waarom ben je bang voor dat kindje?” vraagt Dochter. En dan zegt Kleindochter zonder uit haar rol te vallen: “Die kan ongelóóflijk slaan.”

Tja. Vooral dat ongelooflijk. Uit de mond van een peuter van drie turven hoog. Eigenlijk moeten we er stiekem vooral heel erg om lachen. Aan de andere kant kunnen dit soort uitspraken ook voor gênante en zelfs vervelende situaties zorgen. Want wat als ze dit soort dingen zegt over haar papa of mama (“die kunnen ongelóóflijk slaan”) tegen de leidster van de peuterspeelzaal? Of andersom; tegen haar papa en mama over die leidster? We wéten dan wel dat het fantasie is, maar ik kan me voorstellen dat er toch ergens alarmbellen afgaan als Kleindochter doodleuk meldt dat iemand ongelóóflijk kan slaan. Dan is die scheidsgrens tussen fantasie en werkelijkheid toch maar heel moeilijk te trekken.

Mocht ik op een dag ontdekken dat ik argwanend word aangekeken door deze of gene, dan kan het zomaar zijn dat Kleindochter verdachte uitspraken heeft gedaan en rondbazuint dat ze bang is voor haar oma. Omdat die ongelóóflijk kan bijten/knijpen/spugen/schoppen. Leg dan vooral de nadruk op het woord Ongelooflijk.  Waarvoor dank.