Oppassen

Voor alles is een eerste keer, en zo mag ik voor de eerste keer een hele dag op jongste kleindochter van nog geen twee maanden oud passen. Schoondochter brengt haar ’s ochtends en legt me de gebruiksaanwijzing van het minimensje uit: zo laat de fles met zoveel cc, dan een boertje, verschonen, daarna nog wat cc, die laatste hoeveelheid apart opwarmen,  want borstvoeding mag je niet twee keer warm maken, dan even spelen in de box, dan de Puckababy aan (Puckababy??? Ja, Puckababy: een soort slaapzakje waarin je de baby stopt, ook de armpjes, zodat er dus alleen nog een hoofdje uitsteekt. Je strikt het slaapzakje aan de onderkant en dan is je baby een  rupsje). Dan naar bed, op de rug leggen, speentje zonder koord en Slaap kindje slaap zingen. Drie uur later weer een flesje, als ze dan al wakker is. Anders nog wat laten slapen. ’s Middags zelfde ritueel, en dan zal Schoondochter er rond half zes weer zijn. Dat kan ik allemaal wel onthouden. Denk ik.

Schoondochter heeft de wandelwagen meegebracht, want ik moet er ook nog twee keer uit met Hond en Kleindochter moet dan mee. Schoondochter gaat de deur uit en ik begin aan mijn taak. Eerst maar naar buiten. Kleindochter in de wandelwagen, speentje mee, Hond aan de riem. Hond loopt voorop en schiet dan weer links en dan weer rechts vlak voor de wagen uit. Ik zie hem niet, want kan niet over de kap heen kijken zo vlakbij. Ik hoop maar dat ik hem niet overhoop rijd. De wandelwagen loopt fijn, maar dat mag ook wel voor het godsvermogen dat zo’n ding tegenwoordig kost. Kleindochter valt in slaap, Hond doet uitgebreid zijn behoeftes en ik wandel op mijn gemak mijn rondje. Eenmaal thuis besluit ik Kleindochter in de wagen verder te laten slapen, dan kan ik haar ook mooi in de gaten houden. Ik installeer de wagen midden in de huiskamer.

En dan is Kleindochter ineens weer wakker en begint te pruttelen. Ze heeft haar Puckababy ook niet aan, bedenk ik. Dan kan ik er maar beter een rupsje van maken en haar in haar bedje leggen. En net als ze is gemetamorfoosd tot aandoenlijk coconnetje, poept ze. Ik pak haar weer uit, plak een nieuwe luier dicht, vouw haar weer in haar cocon en huppetee, daar poept ze weer. Ze kijkt me vrolijk aan, ik denk dat ze het gewoon expres doet. Even kijken hoe ver ze kan gaan met oma, daar kun je als baby niet vroeg genoeg mee beginnen. Ik vouw de cocon weer open, verschoon de luier, pak het pakketje weer in en leg het wurmpje in haar bedje. Ze begint te huilen. Ik leg mijn hand op haar hoofdje, zing Slaap kindje slaap, maak sussende geluidjes, zet de muziekmobiel aan en dan valt  ze rustig in slaap.

Beneden zie ik haar op de babyfoon. Ze ligt stil en maakt ook geen geluid. Dat is op zich fijn, maar voor de zekerheid loop ik toch maar even naar boven. Dat herhaalt zich een heleboel keer. Als Kleindochter wakker wordt, is het tijd voor haar flesje. Ik merk dat dit kleine mensje geluidjes maakt die ik nog moet leren kennen. Ze begint te huilen als ik haar flesje wil geven. Meteen slaat de onrust bij mij toe: is het niet warm genoeg? Krijgt ze wel iets binnen? Gaat het te snel? Te langzaam? Gelukkig, ze drinkt. Ze knort en kreunt erbij. Ze laat de speen los, inhaleert een diepe teug lucht en verslikt zich. Dat moet een baby/dreumes/peuter bij mij eigenlijk niet doen. Mijn hartslag schiet dan in recordtempo veel te hard omhoog. Kleindochter hoest en proest even en ademt dan gelukkig weer door. De rest van het flesjesritueel gaat het allemaal goed en ik begin te wennen aan dat knorrende bundeltje in mijn armen. Na het flesje krijg ik een stralende lach, wat ik maar beschouw als een teken dat ik het goed gedaan heb.

’s Middags ga ik opnieuw wandelen. Er zit een gestroomlijnd parasolletje bij de wandelwagen: aan de ene kant loopt het uit in een punt. Daar is vast goed over nagedacht. Maar de zon schijnt eronderdoor. Ik had vroeger ook een parasolletje, gewoon een ronde. Met een knik in het buisframe. Dan knikte je dat buisje om en kon je de parasol altijd precies goed draaien. In dit geavanceerde model zit geen knik. Ik draai de wagen om en trek hem, tot ik weer zo kan lopen dat de zon niet meer onder de kap schijnt. De wandelwagen is niet echt gemaakt om te trekken, geloof ik.  Kleindochter kan mijn gehannes allemaal niet schelen, die ligt de hele wandeling tevreden rond te kijken. Thuis geef ik haar opnieuw een flesje en herken inmiddels de geluidjes. Ik geniet van het contact dat dat kleine mensje al maakt. Ze straalt als ze me ziet, lacht hardop en is intens tevreden; in de wandelwagen, in de box, op het verschoningskussen en in haar bedje. Ik geloof dat ik door de keuringscommissie ben gekomen, en andersom geldt hetzelfde. Kleindochter en ik, dat zit wel goed. Wij hebben samen nog héél veel te ontdekken. Lief  klein poppetje, wanneer kom je weer?