Een van de kleindochters brengt haar kapotte Frozen-pop mee. Die pop zingt Let it góóóó, maar doet dat nu even niet. Man, ook niet de beroerdste, besluit te kijken waar het aan ligt.
En even later schalt Let it góóóó door de kamer. Heel fijn. Voor Kleindochter. Niet per se voor ons, want het gaat vooral Heel Hard en Heel Schel en er zit geen uitknop op. Als je het gezang activeert moet je afwachten tot het ding weer stopt.
Maar Kleindochter is blij. Zó blij dat ze de pop maar blijft activeren. Zó blij ook, dat ze zelf iedere uithaal met die pop luidkeels meedoet. Nou zingt die pop niet echt loepzuiver. En bovendien op een dubieuze toonhoogte. Dat maakt Kleindochter allemaal niet uit, ze doet gewoon wat die pop doet. Zo’n twintig keer Let it góóóó verder, ben ik erg hard toe aan oordoppen of een noise-canceling koptelefoon.
En dan valt mijn oog op de baby. Bij Man op schoot. En terwijl Kleindochter en pop hun duet hardnekkig blijven herhalen, zie ik na weer zo’n uithaal die oogjes tegenover me kogelrond worden. Van schrik. Precies zo’n stokstaartje dat ineens iets erg dreigends op zich af ziet komen. Ik pak mijn telefoon en maak er een filmpje van. En dan krijg ik onbedaarlijk de slappe lach. Terwijl ik bijna van mijn stoel rol, gaan pop en Kleindochter onverminderd enthousiast door.
Als ik het filmpje in onze gezinsapp zet komt er een berichtje terug van haar papa dat de dochter graag op zangles wil. Heel goed. Kan ze vast nog veel van leren. Zolang ze die pop maar thuis laat. Want soms is Let it góóóó echt het allerbeste advies.