Na ons debacle op de Vesuvius rijden we via Napels weer richting binnenland. In de regio rondom Napels hoef je voor het mooie niet te zijn: overal vuilnis en troep langs de wegen en heel veel verpauperde wijken, het is geen hiep hiep hoera-regio.
Bovendien is Napels het epicentrum van de maffia, en wat ons vooral verontrustte waren alle hekken rondom huizen (in heel Zuid-Italië overigens), en de tralies voor de ramen. Onze B&B vlakbij Napels had én een hek én een beveiligingscamera én goeie sloten én een extra traliedeur voor onze deur. Dan hoef je geen hogere wiskunde te hebben gestudeerd om te snappen waarom.
We vonden het dus niet heel erg om die streek weer achter ons te laten. We reden een prachtige route door de Apennijnen naar onze volgende plek, in Abruzzo. En vanuit Abruzzo ging het de volgende dag weer richting de westkust, voorbij Pisa naar La Spezia. Daar verbleven we twee nachten, het was de uitvalsbasis voor de Cinque Terre.
Ons hotel lag tegen het Centraal Station aan. Dat hadden we zo uitgekiend, omdat we per trein naar de Cinque Terre wilden. Voor wie de Cinque Terre niet kent: het is een prachtige strook langs de rotskust van de Bloemenrivièra, waar een wandelpad vijf idyllische dorpjes met elkaar verbindt.
Een hotel pal naast het station is best een risico, qua geluidsoverlast. Wij keken vanuit ons raam zó op het station en de rails, en met het raam open gaf dat een behoorlijke herrie. Maar deden we het raam dicht, dan was het geluid vrijwel nihil. Dus dat was fijn. Maar de kraan van onszelf én van de buren maakte een herrie alsof een complete stoomboot voorbijkwam. Dat dan weer wel.
We hadden één volledige dag om de Cinque Terre te wandelen. Een aantal jaar geleden liepen we het hele pad ook met onze twee dochters, dus we wisten een klein beetje wat we konden verwachten. Voordeel van een hotel naast het station: je gaat de ene deur uit en de andere in en je staat bij de trein. Het was nog vroeg en rustig (alweer een voordeel van deze periode) en we boemelden relaxed naar het dorp het verste weg: Monterosso.
Zoveel pech als we hadden met het weer op de Vesuvius, zoveel geluk hadden we nu. De lucht was stralend blauw en de temperatuur helemaal prima voor een flinke hike. Man droeg de speciale rugzak voor Hond, want die kan niet meer zo ver lopen, en al helemaal geen duizenden treden omhoog en omlaag. Soms benijdde ik Hond om zijn comfortabele positie, want wat was het traject zwaar. De oorspronkelijke route is gedeeltelijk afgesloten want moet hersteld worden. De alternatieve route was veel zwaarder dan het vrijwel vlakke stuk langs de kust. We liepen de route tussen vier dorpen. In totaal 18 kilometer van een paar duizend treden en rotsblokken omhoog en omlaag. Zwaar, heel zwaar. Bij iedere bocht omhoog dachten we nou wordt het vlak. Maar nee, alsmaar omhoog, trede na trede na trede. En omlaag.
Maar de beloning voor al die inspanning was de moeite meer dan waard. Want wat een uitzichten hadden we, niet te beschrijven zo mooi. Het was ook heel rustig op het pad, ook zo fijn in dit naseizoen. Nadeel is dat de dagen zo kort zijn. We moesten om 17.00 echt van die berg af zijn tot bij het vierde dorp, want in het donker op die smalle bergpaadjes met al die treden wil je echt niet. Dat werd nog even spannend; we zagen de zon als een gouden bal ondergaan in zee vlak voordat we het laatste dorp bereikten. Toen deden mijn benen het ook niet meer. Maar echt. Die konden alleen nog maar trillen van die aanslag op de spieren met al dat klimmen en dalen. Met zwabberbenen schoof ik de trein weer in, waar we gelukkig een zitplek hadden. Wat was ik dankbaar voor ons hotelletje naast het station. Nog nooit zo voldaan gedoucht en in pyjama op bed geploft. Een dag met een gouden randje, in alle opzichten.
De volgende dag reden we door de bergen richting het Gardameer. Toen we bij het meer kwamen begon het te regenen, en dat hield niet meer op. We hadden een mooi hotel geboekt aan de oever van het meer. Maar toen we incheckten werden we verwezen naar een bijgebouwtje in de tuin. Dat vonden we een tikkeltje vreemd, maar niet erg, want ons kent ons: wij zijn graag ‘op ons eigen’.
Later kwamen we erachter dat we zelf dit bijgebouw geboekt hadden, gewoon niet gezien. We zaten prima in ons huisje, alleen maakte de boiler om de paar minuten een hoog piepend geluid, alsof een kip geslacht werd. Dat was even wennen ja.
En het bleef maar regenen. De volgende ochtend werd de regen een soort van storm. Het meer leek wel een zee, met schuimkoppen erop. We checkten buienradar en schrokken ons een hoedje. Want voor deze dag stond onze route door de Alpen gepland naar onze volgende overnachting, en precies op die route passeerden ook talrijke roze en blauwe vlekken. Sneeuw in de Alpen. Leuk voor straks, in de winter. Minder leuk voor nu. We grabbelden onze spullen bij elkaar en gingen zo snel mogelijk op weg. Onze laatste overnachting was in Zuid-Duitsland, vlak boven de Bodensee. Het plan was om op ons gemak door de berggebieden in Oostenrijk te kachelen, maar dat is er niet van gekomen. We kozen de snelste route en hielden voortdurend de lucht en buienradar in de gaten. We stopten niet en lunchten al rijdend, en wisten zodoende de buien voor te blijven, wat we best wel een hele prestatie vonden van onszelf.
Rond 15.00 kwamen we aan bij onze laatste overnachting. De afgelopen drie weken hadden we veertien verschillende overnachtingen. Allemaal anders, andere culturen, andere talen, andere gewoontes. Maar stuk voor stuk met héél aardige mensen. Veertien keer zeulden we al onze spullen uit de auto en weer terug. Veertien keer een ander bed, andere kamer, andere douche.
We hebben genoten van een prachtige reis, met heel veel indrukken. Morgen rijden we het laatste traject. Naar huis. En hoe fijn een vakantie ook altijd is: dat laatste stukje is toch altijd weer het allerfijnste. Thuiskomen.
Ciao, tot snel!