Ik heb vliegjes in huis. Van die hele kleine. Ze lijken op fruitvliegjes, maar zijn het niet. Het zijn namelijk rouwvliegjes. Die naam heb ik niet zelf bedacht, maar vind ik wel toepasselijk. Want nee, vrolijk word je er niet van. Ik heb een behoorlijke zoektocht gedaan naar de oorsprong van de beestjes, naar uitzoeken waar ze nou eigenlijk vandaan komen. En nu weet ik het. Ze komen uit mijn planten. En laat ik nou net in onze kamer een Urban Jungle gerealiseerd hebben. Een heerlijk groene oase, vol met luchtzuiverend spul. Mét levende have dus.
Een poosje geleden waren het nog niet zoveel vliegjes. Er zoemde er af en toe eentje irritant om mijn hoofd als ik op de bank zat. Of er zweefde er eentje boven de eettafel. Maar gaandeweg werden het er steeds meer. Als ik mijn planten water gaf kwamen ze geschrokken uit hun schuilplaats opgevlogen: uit de potgrond. Er moest iets gebeuren. Want behalve dat het verschrikkelijk irritante kleine krengen zijn, eten ze ook doodleuk mijn planten op. Ze leggen eitjes in de potgrond, en die larven die daaruit komen verlekkeren zich net zo lang aan de wortels van de plant tot ie het loodje legt. Mijn Urban Jungle begon verdacht veel te lijken op een Urban Desert.
Ik googelde. Daar leer je veel van. En daar zie je ook heel goeie tips en adviezen voorbijkomen. Ik las over aaltjes. Aaltjes zijn microscopisch kleine wormpjes die de larfjes van de rouwvliegjes op hun menu hebben staan. Komt dat even goed uit; ik heb die wormpjes een compleet feestmaal te bieden. Die aaltjes kun je gewoon online bestellen. Wist ik ook niet, maar dat kan dus. Die wormpjes leven gewoon nog als ze bij jou in de brievenbus vallen. Dat vond ik best wel een beetje een naar idee. Ik hoopte maar dat ze goed verpakt zaten. Ik bestelde een paar miljoen van die wormpjes; voor 20 euro zou ik mijn complete groene binnentuin moeten kunnen voorzien van slurpende larvenetende wormpjes. Wat een opbeurende gedachte.
Post-NL bracht de aaltjes al heel snel. Met een vriendelijke lach overhandigde de postmeneer mij het kartonnen pakje. Wist hij veel dat daar miljoenen kleine onderkruipertjes in zaten. Dan had hij vast minder enthousiast dat pakje in zijn handen genomen. Ik maakte het pakje open en gelukkig zaten die dingen er niet los in. In het pakje zat een klein bruin zakje. En een handleiding.
De inhoud van het zakje moest ik oplossen in een emmer water. Dan goed roeren en de boel een kwartiertje laten staan. Ik weet niet waarom. Dat roeren niet en dat laten staan ook niet. Het leek verdorie wel of ik brood ging bakken. De inhoud van het zakje zag eruit als meel dat aan elkaar geplakt zit. Zo’n lichtbruine koekerige massa. Nou wist ik natuurlijk wat die massa was, dus dat maakte het toch allemaal net een beetje anders. Ik knoeide wat op mijn broek en raakte bijna in paniek van de gedachte dat er nu honderden microscopisch kleine wormpjes op mij zaten. Het is eigenlijk best heel naar dat je wéét wat het is maar het niet kunt zien. Geef mij maar gewoon een hond of zo, dan weet je tenminste wat je voor je hebt.
Ik liet de levende have een kwartier met rust en goot het toen over in de gieter. In de handleiding stond dat je de potgrond royaal moest bewateren, omdat de wormpjes anders dood zouden gaan. In dat water konden ze straks lekker hun goddelijke gangetje gaan. Ik gaf mijn planten dus rijkelijk water. Ik bleef net zo lang gieten tot alle planten ruim waren voorzien van dit wonderbaarlijke mengsel: aan mij zou het niet liggen. En daarna wachtte ik af.
Er waren nog steeds vliegjes. Maar dat kon natuurlijk ook niet anders, want die vliegjes waren immers al geen larfjes meer. De larfjes zouden vast geen kans meer krijgen om zich nog te ontwikkelen tot vlieg. Die waren vóór die tijd vast al lang en breed opgepeuzeld door dat miljoenenleger.
Na anderhalve week waren er nog steeds vliegjes. Maar er veranderde wel iets. Mijn planten lieten hun blaadjes vallen en werden bruin. Dat is geen goed teken. Ze gingen gewoon hartstikke dood. En terwijl ik dat zo stond te bekijken wist ik ineens waarom. Ik heb ze gewoon VERZOPEN.