Je hebt werk en werk, én je hebt banen waarvoor je echt in de wieg moet zijn gelegd. Een soort roeping zeg maar. Man heeft zo’n baan. En dat het zijn roeping is wil niet meteen ook zeggen dat het makkelijk is. Nee, ik ben niet jaloers, want het werk van Man is zwaar. Ik zal proberen te omschrijven wat zijn baan inhoudt.
In feite is hij een soort zorgmanager. Hij draagt zorg voor een groep cliënten. Die heeft hij samen met een collega-zorgmanager dagelijks onder zijn hoede, en het is de bedoeling dat ze die cliënten vaardigheden bijbrengen. Dat gaat niet zonder slag of stoot. Want die cliënten hebben daar soms helemaal geen zin in. Of ze zitten even niet zo lekker in hun vel. Of ze zijn om wat voor reden dan ook tegendraads, moe, lusteloos of juist zo druk dat ze zowat tegen de muren opstuiteren.
“Is iedereen al begonnen aan zijn taak? Ja, jij ook. Ik snap dat je gisteren een leuk feestje had. Nee, je kunt niet gaan slapen nu omdat het te laat geworden is. Ja, je moet gewoon je werk doen. Nee dat is niet leuk. Nee, boos worden helpt niet. Schoppen tegen die tafelpoot ook niet.”
Man is ook een soort psycholoog. Hij moet de cliënten kunnen doorgronden – vooral als ze zichzelf ook niet zo goed snappen, wat best wel vaak voorkomt. Sommige cliënten hebben een indicatie en behoeven extra aandacht. Want de zorgmanager heeft maar één belang, en dat is het belang van de cliënten die hem zijn toevertrouwd. Soms zijn de cliënten boos, op zichzelf of op elkaar. Dan huilen of schreeuwen ze. Soms zijn ze verdrietig, dan huilen ze ook en moeten worden getroost. Soms vallen ze, ook dan huilen ze. Maar meestal zijn ze vrolijk en blij. Dan lachen ze, maar dat kan niet altijd, want dan komen de vaardigheden in gevaar.
“Je hond dood? Dat is heel erg ja. Ik snap dat je daar om moet huilen. Hoe kwam dat zo? Die kinderen achter je in de rij die wachten wel. Lang verhaal? Geeft niks joh. Vertel.”
Man is een soort politieagent/wethandhaver. De groep bevat gemiddeld zo tussen de 20 tot 30 personen. Dat zijn er behoorlijk wat. Man moet dus ook duidelijk zijn in regels stellen, én hij moet de orde handhaven. Dat valt niet altijd mee, want de cliënten staan graag voortdurend in contact met hun soortgenoten en lappen regels graag aan hun laars.
“Scheld hij je uit? Nee, dat is niet leuk. Nee, natuurlijk ben jij geen *…* Dat mag hij niet zeggen. Leg eens uit waarom je hem zo noemt? Dat gaan we niet nog eens doen. Bied je excuses aan. Ja dat moet.”
Man is welzijnswerker. Het allerbelangrijkste is dat de cliënten het naar hun zin hebben. Dat ze zich fijn en geborgen voelen, in een veilige omgeving. Dat ze zichzelf durven zijn. Dat ze gewaardeerd worden. Gewoon om wie ze zijn als individu.
“Heb je die koekjes helemaal zelf gebakken? Knap hoor. Nee ik zie ook wel dat het geen sterren zijn maar bloemen. Sorry. Teveel zout zeg je? Nee, proef je niks van. Heel lekker. Waar is mijn flesje water?”
Man is toezichthouder. Op gezette tijden worden alle cliënten naar buiten gedirigeerd. Dan moet er een oogje in het zeil worden gehouden. Want er zijn veel zorgmanagers op een en dezelfde plek, die allemaal zo’n groep onder hun hoede hebben. In totaal zijn het dus HEEL VEEL cliënten. Als de cliënten buiten zijn, kunnen de zorgmanagers snel een kop koffie of thee drinken. Lunchpauzes zijn lastiger te managen. Want als de cliënten lunchen, moet de zorgmanager toezicht houden in zijn groep. Daarna mag hij zelf snel een bammetje doen. In de praktijk betekent dat vaak snel staand een kop soep naar binnen lepelen, intussen gesprekken voerend met cliënten die hun persoonlijke aandachtsmoment juist dan per se willen opeisen.
“Ben je je brood vergeten? En heb je echt zo’n verschrikkelijk erge honger? Nee joh snap ik. Hier, neem mijn brood maar. Nee is niet erg. Er ligt nog een halve cake van die verjaardag. Die schimmel snij ik gewoon weg. He-le-maal niet erg. Lekker hè, mijn brood?”
Man is timemanager. Hij staat om 06.15 op, gaat om 07.30 de deur uit, is rond 07.45 op zijn werkplek en doet de voorbereiding voor die dag. Om 08.30 arriveren de cliënten en dan beginnen de zorgtaken. De race tegen de klok gaat aan één stuk door. Om 14.15 verlaten de cliënten de plek. Meestal heeft Man daarna overleg. Met collega’s, ouders van cliënten of met specifieke zorgbehandelaars. Normaliter komt Man tussen 17.30 en 18.00 thuis. ’s Avonds is er altijd nog werk te doen: correctiewerk van nieuw aangeleerde vaardigheden, voorbereiden van weer andere vaardigheden en vooral het bijhouden van de administratie. Want van ieder individu wordt een compleet dossier aangelegd. Vanaf het moment van binnenkomen totdat het individu de plek na acht jaar weer verlaat. In die tijd houden de zorgmanagers uitgebreide handelingsplannen, protocollen en Scol-lijsten bij over de vorderingen, bijzonderheden en functioneren van elk individu.
“Serie kijken? Wat, nú? Ehm, laten we zeggen om 21.00 uur, goed? Maak ik eerst dit nog even af.”
Man is rapporteur. Twee keer per jaar stelt hij voor ieder individu een uitgebreid rapport op. Daarna vinden in een aantal avonden gesprekken plaats met cliënten en hun ouders. Dat kost heel veel tijd en heel veel voorbereiding.
“Die 5? Tja, dat kwam door die twee toetsen. Slecht gemaakt ja. Te weinig geoefend blijkbaar. Ja dat is best een opgave. Ja ik snap dat er ook gevoetbald moet worden. Het is best veel ja. Nee hij mag niet te laat naar bed omdat hij nog moet leren. Ik snap dat hij er erg moe van wordt. Maar vandaar dus die 5.”
Man is docent in het basisonderwijs.
En het allereerste wat dan meestal bij mensen opkomt is ‘Oh, maar die hebben ook héél veel vrije tijd en héél veel vakanties!’ Klopt. In theorie. In de praktijk worden er in de avonden en weekenden mails beantwoord, telefoongesprekken gevoerd, overdrachten geschreven, weektaken gemaakt, toetsen geanalyseerd, vaardigheden voorbereid en correctiewerk gedaan. In de zomer is de eerste vakantieweek vooral een week van opruimen en orde scheppen. De laatste week staat geheel in het teken van de nieuwe groep. Ik ken zelfs docenten die al in de een-na laatste week alweer op hun werkplek te vinden zijn.
Wat maakt het werk dan zo aantrekkelijk? Dat moet dan wel het salaris zijn!! Toch? Nou…… niet helemaal. Het schijntje dat ze verdienen staat bij lange na niet in verhouding tot de werkdruk en het aantal uren dat ze werkelijk maken, vooral die in hun eigen tijd.
Maar wat me nou het allermeeste opvalt aan al die docenten: je hoort ze nooit klagen. Nooit. Ze doen hun werk met volledige overgave en toewijding. Ze lopen op hun tandvlees, maar klagen niet over werkdruk. Ze doen wat hen gevraagd wordt, ook al die extra taken als organiseren van sport- en spelletjesdagen, musicals, dansjes, schoolkampen, kerstmarkten, schoolreisjes, talentmomenten en al die andere dingen die ik vergeet te benoemen. Ze werken kei- en keihard, dag in, dag uit.
En nu zien de docenten gelukkig zelf ook in dat het eigenlijk van de zotte is op deze manier. Dat het zo niet langer kan. Dat de een na de ander opbrandt. Dat er iets moet gebeuren. Niet eens voor henzelf, maar voor al die kinderen die van hen afhankelijk zijn. Dat is waar ze het voor doen. Want dat is hun roeping.
Op 12 december gaan ze staken. Ik hoop dat er daarna echt iets gaat veranderen. Omdat ze dat verdienen. Letterlijk. En denk nou niet dat diegenen die niet naar Den Haag gaan die dag lekker lui thuisblijven om wat achterover te leunen. Welnee. Die gaan gewoon naar hun werk. Klas opruimen. Protocollen schrijven. Handelingsplannen maken. Rapporten schrijven. Vergaderen. Werk nakijken. Lessen voorbereiden.
Maar klagen? Nee.
Ik kan hier alleen maar diep respect voor hebben.