Er zijn van die mensen waar je zo graag een voorbeeld aan zou willen nemen. Die je zo bewondert om wie ze zijn, om hoe ze in het leven staan, hoe lastig of zwaar ze het ook hebben. Ik had zo’n tante. Tante was in haar kinderjaren verlamd geraakt door polio. Later werd haar ene been geamputeerd. Ik kende Tante niet anders dan op krukken en in rolstoel. Ze bleef haar hele leven vrijgezel, woonde samen met haar zus. Ze was gek op kinderen, en wij, haar neven en nichtjes, lieten ons maar wat graag door haar verwennen. Ze stopte ons vol met tumtummetjes, speelde spelletjes, zong liedjes, tekende en kleurde met ons mee en ze lachte veel en vaak. We sprongen rond met haar krukken en deden wedstrijdjes wie er het verst mee kon springen. We crossten over de straat in haar rolstoel. Ondanks haar handicap reed Tante auto, en ze was dan ook vaak onze taxichauffeur. Tante ging heel open met haar handicap om: bij logeerpartijtjes deed ze haar prothesebeen onder grote belangstelling af – wie kon er nou zomaar een been afhalen!- en schoof het been goedgemust onder haar bed. Tante woonde vlakbij mijn middelbare school, en mijn vriendin en ik wipten regelmatig even bij haar en haar zus binnen. Op een dag reden mijn vriendin en ik in de rolstoel het plein rondom het Kruisherencollege op. Al gauw kwam een Kruisheer naar buiten, zag ons rennen, duwen en lachen met dat ding – hoezo invalide?- en vroeg wie de eigenaar was. “Mijn tante. Die is invalide,” zei ik triomfantelijk. Want dat is tenslotte niet iederéén, ik had toevallig wel een heel bijzondere tante. Maar die Kruisheer dacht er anders over. “Je mag niet spotten met gehandicapte mensen,” sprak hij afkeurend. “Dus breng die rolstoel maar heel snel terug.” “We spotten niet,” probeerde ik nog, “mijn tante vindt het prima.” Maar dat kwam niet echt binnen bij de goeie man. Wij dropen verontwaardigd af naar Tante. En hoewel ze heel gelovig was en alles voor zoete koek slikte wat uit de mond van priesters en broeders kwam, vond ze dit toch ook maar raar. En met een flinke bak tumtummetjes aten we onze frustratie weg. Tante werd op latere leeftijd getroffen door een ernstige hersenbloeding, en raakte ook aan haar goede kant verlamd. Ze kon nog net één arm gebruiken, voor de rest hield alles ermee op. Bovendien hoorde ze erg slecht. Ze was volkomen hulpbehoevend. En toch bleef ze altijd vriendelijk, belangstellend, betrokken en dankbaar, ondanks dat ze het zwaar had met het feit dat ze niets meer kon. Orgelspelen was haar lust en haar leven, maar ook dat moest ze inleveren. Ze heeft nog een aantal jaren geleefd en is op hoge leeftijd overleden. Nou hebben we in de familie – van dezelfde tak- nóg iemand aan wie we allemaal een voorbeeld kunnen nemen. Dat is mijn nicht. Ze is eind vijftig en heeft al jaren MS én reuma. Ze heeft twee volwassen kinderen, maar toen de kinderen nog klein waren kon ze al niet meer vooruit. Lopen ging niet meer, staan nog net. Ze verloor haar moeder toen ze zelf nog niet eens volwassen was. En toch staat ze positief in het leven, is vrolijk, blij en dankbaar. Net als Tante lacht ze vaak. Soms, als ze vertelt hoe het écht met haar gaat en ze emotioneel dreigt te worden, verontschuldigt ze zich meteen. De ziekte eist zijn tol; ze kan inmiddels niet meer staan en is afhankelijk van hulp. In bed kan ze zichzelf niet op eigen kracht omdraaien, ook niet als ze lastig ligt vanwege pijn. En ook al weet ik dat je nou eenmaal moét berusten, het heeft geen zin je ertegen te verzetten, toch heb ik daar heel veel bewondering voor. En als ik ’s nachts lig te draaien en te woelen en baal omdat ik naar mijn zin te lang wakker lig, denk ik aan mijn nicht. En aan Tante. Zij moeten het maar ondergaan. Maar de manier waarop: man o man, wat vind ik dat knap. Het huis van mijn nicht wordt nu verbouwd, aangepast aan haar omstandigheden. Wat gun ik haar die mooie plek, dat uitzicht op de tuin. Want zoals ze zelf zegt: “Die tuin is tevens mijn vakantie.” Hoe waar. Ik hoop dat ze er nog heel lang van mag genieten. Liefst pijnloos en enigszins comfortabel. Ik weet dat niemand dat in de hand heeft. Maar van mij mag de zon altijd voor haar schijnen. Gewoon omdat ze zelf die zon al is. Zo bescheiden, zo sterk. Want net als Tante is dat waar ze zo in uitblinkt: ondanks alles die zon te zijn voor anderen. En dat geldt niet alleen voor mijn nicht, maar voor alle mensen die ziek zijn of moeten leven met gebreken en toch positief in het leven staan. Ik heb daar diep respect voor. Zij zijn het voorbeeld voor ons allemaal. En ja, daar sta ik zo nu en dan graag eens bij stil. Dan hoeven we ineens nergens meer over te miepen.