Op zondag vertrekken we om 16.00 uur naar Utrecht. Met camper en auto. Want er is geen oppas voor Kleindochter, dus nemen we haar mee en zal ik met haar in de camper blijven. We arriveren bij De Kartfabrique, waar het spel Prison Island gespeeld gaat worden. Gebaseerd op de Boda-Borg puzzelhuizen in Zweden, waar we gek op zijn. Een soort escape-room-idee, maar dan met 24 verschillende kamers waarin je moet zien te achterhalen wat je moet oplossen of moet doen om uit de kamer te kunnen komen. Pas dan ga je door naar een volgende kamer. Er worden drie groepen gemaakt van drie personen, en Kleindochter en ik gaan terug naar de camper. Onder begeleiding, want er zijn veel trappen, er is geen lift, en ik heb een kind en een buggy. Geen handige combinatie met al die trappen. We worden via een sluipweg veilig tussen de karters door naar buiten geloodsd. Buiten is het donker en koud. Ik loop naar het parkeerterrein, stap de camper in en doe een lamp en de verwarming aan. En dan begint er iets te zoemen. Ik kan het geluid niet traceren. Daar hou ik niet van, van geluid dat ik niet herken en dat ik niet kan traceren. Zéker niet in de camper, sinds een garagehouder in Frankrijk ooit eens over een huishoudaccu zei dat die best had kunnen ontploffen omdat ie zowat droog stond. Daar hou ik ook al niet van, van ontploffen. Ik voel met niet echt op mijn gemak, maar Kleindochter moet eten, dus warm ik in een pannetje mijn meegebrachte stamppotje op. Ze eet het tot de laatste hap op. Intussen blijft het zoemen en dat stelt me niet gerust. Ik doe de kachel uit, maar het geluid blijft. Ik doe de lamp uit, maar ook dan blijft het zoemen. Ik check het controlepaneel en zie dat er twee lampjes branden: de huishoudaccu en de waterpomp. Ik schakel de huishoudaccu uit. Meteen is het stil. Ligt het dan toch aan die accu? Staat die op het punt van ontploffen? Ik waag het er maar niet op en zet de boel niet meer aan. Gevolg is dan wel dat we in het donker en in de kou zitten. Ik besluit met Kleindochter op de arm (en stukjes lopen waar dat kan) de tocht naar binnen te ondernemen. Parkeerplaats over, hoek om, langs nog een parkeerstrook, naar binnen, trap op, balustrade over, trap af, en een soort kantine in. Daar is het in ieder geval warm en er branden lampen. Er is ook een lekkere lounchbank. Ideaal. Hier houden we het wel een poosje vol. Maar Kleindochter vindt die bank geen goed plan. Lopen is véél leuker. Dus scharrelt ze tussen de tafels door, en ik sjouw er achteraan. Ik realiseer me meteen dat ik dit wellicht twee minuten volhou, maar dan is het wel klaar. Ik zie me niet nog een uur achter die dreumes tussen benen door scharrelen. Dus til ik haar op en bewandel de weg in omgekeerde richting. Bij de camper zet ik Kleindochter in de buggy. Ik pak haar stevig in en loop wat rondjes op de parkeerplaats. Dat is niet echt boeiend. Na een paar rondjes besluit ik toch maar weer de camper in te gaan. We installeren ons met winterjas op het hoge bed achterin. Kleindochter vindt het wel interessant, zo in de duisternis. Ze kwebbelt er vrolijk op los en wijst door het raam naar buiten, waar niks is te zien behalve een lantaarnpaal en om de zoveel tijd anderhalve auto. Ze laat zich keer op keer omvallen op het bed en moet daar zelf erg om lachen. Dat werkt aanstekelijk, we hebben wel lol met zijn tweetjes in ons hol. Als ze wel erg koude handjes begint te krijgen, grabbel ik in de luiertas naar wantjes. Ik licht mezelf bij met mijn telefoon en kan maar één wantje vinden. En een paar sokjes. Ik schuif één wantje en één sokje aan haar handjes. Gelukkig kijkt Kleindochter nergens van op, dat is wel een voordeel als kinderen nog klein en niet-modebewust zijn. We zingen nog wat liedjes en als Kleindochter laat merken dat ze nu wel klaar is met het koud-en-donker-avontuur, arriveren onze gezinsleden. Ik leg uit waarom we in overlevingsmodus in het donker en de kou zitten. Ik benadruk het ontploffingsgevaar, maar op Man maakt dat weinig (lees: geen) indruk. Monter zet hij de huishoudaccuknop om. Meteen is daar de zoem (tot mijn opluchting, want meestal houden alle rare geluiden en andere ongeregeldheden waarover ik klaag meteen op als Man in de buurt komt). “O,” zegt Man, “het is de waterpomp.” Ik kijk hem glazig aan. “Er zit geen water in de tank en de pomp staat aan. Je had gewoon de pomp uit moeten zetten.” Dus. Niks ontploffende accu. Ik had gewoon verwarming kunnen hebben. En licht. Da’s best frustrerend. Het enige wat dan ook op dit moment op punt van ontploffen staat ben ik zelf. We vertrekken maar snel, eten onderweg wat en dan door naar huis. Kinderdag zit er weer op. Het was gezellig en enerverend en Prison Island bleek een schot in de roos. En twee dagen met zijn allen was beslist ook geen straf. We hebben veel gelachen, veel gedaan, veel gegeten, veel bijgepraat en veel genoten. Nog één dag, dan doet ook de vaatwasser het weer. Poeh poeh. Wanneer is het ook alweer Moederdag…?